Dieren,
07
november
2016
|
08:29
Europe/Amsterdam

Fietslamp

Het is november, de wintertijd is ingegaan. Veel fietsende scholieren en forenzen hebben er vanaf nu dus weer mee te dealen: vertrekken met donker en terugkeren met schemering. Fietsverlichting is dus van het grootste belang. Om de weg te zien maar ook om zelf gezien te worden. Hoe heeft fietsverlichting zich door de jaren heen ontwikkeld? Wij staken ons licht op bij de experts van Velorama.

Tegenwoordig zijn de compacte batterijlampjes op het bovenlichaam heel normaal. En ook vinden we het gewoon dat onze fietsverlichting automatisch begint te branden als de avond valt. In vroegere tijden was die luxe er zeker niet. De voorloper van de fietsverlichting van nu deed omstreeks 1875 zijn intrede. Een Engelse firma maakte een lantaarn die op olie brandde en aan de voorwielnaaf van de hoge bi vastgemaakt kon worden.

Deze zogeheten hub-lamp (‘hub’ is Engels voor naaf) was een eerste opstapje naar meer veiligheid, straatverlichting was er niet of nauwelijks. Al snel ging de ontwikkeling verder. Voor fietsen met een voor- en achterwiel van gelijke grootte, bekend als de veiligheidsfiets, kwamen er lantaarns die een plaats kregen boven of naast het voorwiel. Precies de plek waar de verlichting vandaag de dag nog steeds zit. Daarnaast verschenen de eerste kaarslantaarns op de fietsmarkt.

Carbidlamp versus olielantaarn
Het waren de Amerikanen die kort voor het begin van de twintigste eeuw de carbidlamp uitvonden. Met een mengsel van calciumcarbide en water kwam er licht. In vergelijking met de lantaarns die er tot dan toe waren was het licht van de carbidlamp veel feller en witter. Ook werkte deze lamp als je stilstond. Het grote voordeel: betere zichtbaarheid. Nadelen waren er ook: de carbidlamp stonk soms behoorlijk en onderweg kon het licht plots doven als het water op was. Wie in de middle of nowhere stond moest het licht soms met urine weer aan de praat krijgen.

Ondanks de prima lichtopbrengst van de carbidlamp had in die tijd vooral de olielantaarn succes. Deze bracht redelijk wat licht, vergde weinig onderhoud en brandde op vele soorten olie, waaronder benzine, kerosine en petroleum. Deze olievariant werd vooral gemaakt in Amerika en landen om ons heen, zoals Engeland en Frankrijk. Bekende fabrieksnamen in die tijd waren Lohmann, Lucas en Powell. Nederland ging niet voorop in deze tak van sport en heeft ook geen lampenfabrieken gekend.

Intrede dynamo
In de jaren dertig deed de dynamo met succes zijn intrede. Het tegenargument dat je geen licht had als je stil stond en dus zo goed als onzichtbaar was, ging niet meer op, want het netwerk van straatverlichting was beter geworden in veel steden. Menig olie-, kaars- en carbidlamp werd weg gedaan. In het begin waren de dynamo’s storingsgevoelig, maar door de jaren heen heeft de dynamoverlichting zich behoorlijk ontwikkeld. Nog steeds zien we betrouwbare naafdynamo’s op fietsen. Ook zien we vandaag de dag veel losse led-lampjes op batterijen. Deze verlichting is weinig kwetsbaar en blijft branden als je stilstaat.

Welke eisen stelt de wet aan fietsverlichting?

Vaste fietsverlichting:
-Wit of geel licht voor;
-Rood licht achter;
-Lampen moeten recht vooruit/ recht achteruit schijnen;
-Knipperen is niet toegestaan;
-Heb je twee voorwielen? Dan moeten er aan de voorkant twee extra witte of gele lampen

Losse fietsverlichting:
-Hoofdzakelijk dezelfde regels als voor vaste fietsverlichting;
-Lampjes moeten goed zichtbaar zijn. Er mag niets voor of overheen hangen;
-De lampjes mogen op de kleding of tas;
-De lampjes mogen alleen op het bovenlichaam en niet op het hoofd, de armen en/ of benen

Reacties (0)
Het bericht is verzonden, deze zal worden geplaatst na goedkeuring.